Alvorens de werken voor de bouw van een loods van 26,18 m bij 120,30 m (±3150 m2) op de kanaalsite Europark 131 te Lanaken van start kunnen gaan is er een preventief archeologisch onderzoek nodig omdat de bouwgrond van Twin Immo is gelegen in een gebied van middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. De eigenaar van de grond is volgens het archeologiedecreet van 1993 ertoe verplicht om de niet gedocumenteerde archeologische resten als een goede huisvader te bewaren of grondverzet op deze percelen te laten voorafgaan door een archeologisch advies. Men streeft dan naar een behoud van archeologische waarde in situ, of wanneer dit niet mogelijk is, wordt er gestreefd naar een behoud ex situ. Bij dit onderzoek worden mogelijke archeologische resten door een archeoloog geregistreerd en geborgen om de archeologische waarde van het gebied te kunnen inschatten. Een proefsleuvenonderzoek in aanwezigheid van een archeoloog werd uitgevoerd op de site. Bij dit proefsleuvenonderzoek graaft men parallelle sleuven tot op het eerste sporenniveau. Dit is net onder de bouwvoor of verstoorde laag om archeologische sporen leesbaar te maken. Op basis van dit inventariserend onderzoek zal beslist worden welke vervolgstappen ondernomen moeten worden. Mogelijke vervolgstappen zijn :
- een definitieve opgraving van de nog resterende archeologische sporen
- een begeleiding van de graafwerkzaamheden
- het geheel of gedeeltelijk vrijgeven van de bouwplaats zodat de bouw- of graafwerkzaamheden kunnen starten.
Archeoloog Tom Deville van Condor Archaeological Research bvba geeft een woordje uitleg :
De gemiddelde diepte van het onderzoeksvlak varieerde van 50 cm diep in het noorden, tot circa 30 à 40 cm diep in het centrale en zuidelijke deel van het plangebied. In situ zijn er niet zo veel sporen vastgesteld. Gemiddeld werden er tussen de 4 à 8 sporen vastgesteld per werkput wat een lage spoordensiteit indiceert. Daarvan zijn verschillende sporen van recente (bijvoorbeeld S514, S606 en S809) dan wel natuurlijke oorsprong (bijvoorbeeld S704). Het merendeel van de natuurlijke sporen is het gevolg van lokale depressies of geultjes in de B-horizont, waar nog een restant van de bovenliggende E-horizont aanwezig was. Daarnaast zijn er verschillende, zeer sterk uitgeloogde greppels vastgesteld die voortdurend terugkomen verspreid over de proefsleuven (bijvoorbeeld S603, S701, S803 en S904).
Zoals eerder aangegeven hebben we rond ieder relevant spoor een kijkvenster aangelegd. Het gaat om grote kuilen, mogelijk afvalkuilen en silo's die op basis van de huidige resultaten kunnen worden opgesplitst in twee periodes, namelijk de Romeinse periode, zoals bijvoorbeeld S502) waar een groot deel van een kan in gladwandig aardewerk is vastgesteld, en de metaaltijden zoals bijvoorbeeld S510 (grote brokken verbrande leem, handgevormd aardewerk en kookstenen) en S907 (fragmenten aardewerk, zie foto). De aanwezigheid van een verbrande rand in enkele kuilen (bijvoorbeeld S804) indiceert dat er vuur heeft gebrand in de ontgraven kuilen en dat het dus niet om de demp van haardafval gaat.